Van oorsprong is de Duitse herdershond een onbekende boerenhond waarvoor weinig belangstelling was. Hij leidde een teruggetrokken leven bij herders en schaapskuddes. De honden waren gewend aan hard werken zonder veel eisen te stellen. Bestand tegen alle weersomstandigheden was hij in staat de kudde bij elkaar te houden en te verdedigen tegen roofdieren en dieven. Dankzij z’n lichte slaap staat de hond direct paraat om in te grijpen als de kudde onrustig is. De eigenschappen die zich door dit leven ontwikkelden zijn:
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid
terughoudendheid tegenover vreemden
geringe eisen voor wat betreft eten en verzorging
het vermogen om te handhaven en gerespecteerd te worden door de schapen.
Naar voorbeeld van de vele rasverenigingen die in Engeland opgericht werden richtten in 1899 in Duitsland de heren Arthur Meyer, kynoloog, en ritmeester Max von Stephanitz de “Verein für Deutsche Schäferhunde” (SV) op. In het door Von Stephanitz geschreven boek “Der Deutsche Schäferhund in Wort und Bild” wordt de rasstandaard uitvoerig beschreven. Von Stephanitz heeft uit onbekende boerenhonden een superieur ras geschapen, de Duitse herder. De Duitse herder is gefokt uit oude landrassen o.a.:
De kleine hond van Thüringen; een scherpe, snelle, uitstekende werkhond met een vrij korte beharing met krachtige onderwol. De hond had een wolfsgrauwe kleur, staande oren en een wat hoog aangezette, scheef gedragen staart.
De hond van Württemberg; een wat groter, zwaarder en wat rustiger hond met een langharige vacht en hang- of tiporen.
De hond uit Frankfurt; deze lijkt veel op het Thüringer type. De kleur is anders. Daarnaast werden ook andere honden opgenomen in het stamboek, voorwaarde was dat het om typische herdershonden ging.
De Eerste Wereldoorlog was rampzalig voor de fokkerij. Fokkers en ook vele herdershonden (ongeveer 30.000) werden onder de wapenen geroepen. Soldaten zagen welk een goede en trouwe vriend men aan een Duitse herdershond had. Hierdoor ontstond na de oorlog een grote vraag naar deze honden. De “oude”fokkers konden de vraag bij lange na niet aan. Er kwamen veel nieuwe fokkers bij, het werd business. Dit ging te koste van de kwaliteit van de honden. Lichamelijk en qua karakter werd steeds meer afgeweken van het ideaalbeeld. In een poging het tij te keren mocht alleen nog met “aangekeurde” honden gefokt worden.
Op een tentoonstelling in 1925 koos Von Stephanitz de reu Klodo vom Boxberg als kampioen. De lange grijze hond was 61.5 cm hoog en 30 kg zwaar,en had een mooi gangwerk. Hij maakte een harmonische indruk en had een goed karakter. Hij was de “nieuwe” Duitse herdershond.
In de Tweede Wereldoorlog deden honderdduizenden herdershonden dienst in het Duitse leger. Aan het eind van de oorlog zijn heel erg veel diensthonden doodgeschoten omdat ze niet in handen van de vijand mochten vallen. Vele mooie honden met goede karakter- eigenschappen gingen verloren en de situatie van na de Eerste Wereldoorlog herhaalde zich.
In 1948 is men opnieuw begonnen de honden terug naar de standaard te fokken. Opvallend is dat na de splitsing van Duitsland men in Oost-Duitsland zich in de fokkerij meer op de “diensthond” is gaan richten terwijl men in West-Duitsland ook de uiterlijke kenmerken belangrijk vond (bijvoorbeeld een aflopende rug).
Röntgenfoto’s maken sinds vele jaren onderdeel uit van de aankeuring en zorgen ervoor dat alleen met goede honden gefokt mag worden. Kwalen als heup- en elleboogdysplasie (HD en ED) hoopt men op deze wijze uit te bannen.
In 1984 werd in Duitsland door de grote groep liefhebbers van de langharige herdershond het “Langhaar-Schäferhunde-Verband Deutschland” opgericht.
Er werd met uitsluitend langharige honden verder gefokt en zo ontstond het ras Oudduitse herder. In de bloedlijnen van de Oudduitse herder, kom je dan ook kortharige voorouders tegen. De Oudduitse herder heeft altijd 2 langstokharige ouders. Heeft de hond kortharige(stokhaar) ouders, dan worden ze langstokharige Duitse herders genoemd.
Het verschil tussen de Oudduitse herdershond en de Duitse herderhond is de lengte van de vacht. Door zijn lange haren toont de Oudduitse herder machtiger dan de Duitse herder. Verder is zijn ruglijn recht en niet schuin aflopend zoals bij de Duitse herder. Zijn inzetmogelijkheden zijn net als bij de Duitse herder breed: beschermhond, diensthond, reddingshond, blindengeleidehond of familiehond.
Als familiehond is hij zeer geschikt, mits men wel van plan is wat te ondernemen met deze hond. Een rondje om het huis is niet voldoende. Het zijn honden die graag werken voor de baas, ze hebben een echte “will to please”. Het is dus raadzaam veel te ondernemen met ze, in de vorm van sporten (flyball, speuren, pakwerk) of lange wandelingen maken, anders zal de hond niet gelukkig zijn. Het doet hem dus geen goed als je hem alleen voor de gezelligheid in huis neemt en geen enkele bezigheid biedt.
Wanneer je dit mooie bolletje wol ziet als pup, bedenk dan dat deze uitgroeit tot een grote hond met veel werklust. Ben je van plan wat te gaan ondernemen met je hond en hem de juiste opvoeding geeft, dan zal dit een maatje voor altijd worden…..
![]() |